donderdag 29 september 2011

Hoe werken de engelen in ons astrale lichaam?

artikel zoals geplaatst in apokalyps Nu! herfst 2011


Hoe werken de engelen in ons astrale lichaam?



Voordracht van Rudolf Steiner
Zürich, 9 oktober 1918

Uit: Der Tod als Lebenswandlung (GA 182)

Vertaald door: Martien Ockeloen
Uitgave van Vrij Geestesleven, 1978

De anthroposofie mag niet slechts een theoretische wereldbeschouwing zijn, zij
moet een inhoud en een kracht zijn voor het gehele leven. En alleen wanneer we
onze anthroposofische ideeën in ons zo krachtig maken, dat ze werkelijk in ons
tot leven komen, alleen dan vervullen zij echt hun taak. Want daardoor worden
we in zekere zin behoeders van heel bepaalde belangrijke ontwikkelingsprocessen
van de mensheid. Over het algemeen zijn mensen die de een of andere wereldbeschouwing
aanhangen ervan overtuigd, dat gedachten en voorstellingen, afgezien van hoe ze in hun ziel leven, niet ook daarbuiten in de wereld een realiteit zijn. Mensen met een dergelijke opvatting geloven: idealen, die ik als gedachten en voorstellingen in mij draag, zullen alleen in zoverre in de wereld opgenomen worden, als het mij lukt ze door mijn daden in de wereld te verwerkelijken.
Als we anthroposofisch willen denken moeten wij ervan uitgaan, dat onze gedachten
en voorstellingen, om werkelijkheid te kunnen worden, nog andere wegen
moeten zoeken dan verwezenlijking door onze daden in de uiterlijk zichtbare
wereld. Het inzicht in deze levensnoodzaak betekent tegelijkertijd een oproep,
om als anthroposoof een wakker bewustzijn te hebben van de tekenen van de tijd.
Er gebeurt veel in de wereldontwikkeling. Het is de taak van de mens, en vooral
van de mens van deze tijd, een werkelijk begrip te ontwikkelen voor datgene wat
er in de wereldontwikkeling ‐ waaraan hij zelf deelheeft ‐ gebeurt.
Iedereen weet, dat men met betrekking tot de individuele mens met zijn ontwikkeling
rekening moet houden en niet slechts met dat wat om hem heen zich afspeelt.
Stelt u zich maar eens het volgende voor, in grove trekken geschilderd: de
uiterlijk waarneembare gebeurtenissen die nu plaats vinden, die omringen mensen
die vijf, tien, twintig, dertig, vijftig, en mensen die zeventig jaar oud zijn. Toch
zal geen verstandig mens verwachten, dat de vijf‐ of tienjarige net zo'n verhouding
heeft tegenover wat er om hem heen gebeurt, als de twintigjarige, of de vijftig‐
of zeventigjarige. De verhouding van de mens tot zijn uiterlijke omgeving kan
alleen bepaald worden als men rekening houdt met de ontwikkeling van de mens
zelf.
Wat betreft de individuele mens zal ieder het daar mee eens zijn. Maar zoals de
individuele mens een heel bepaalde ontwikkeling doormaakt, zoals hij als het ware
heel andere krachten heeft als kind, in de kracht van zijn leven, en als grijsaard
‐ zo heeft de mensheid in de loop van haar ontwikkeling ook steeds weer andere
krachten, en men slaapt om zo te zeggen ten aanzien van de wereldontwikkeling,
als men niet onderkent, dat de mensheid wezenlijk anders is in de twintigste
eeuw, dan ze was in de vijftiende eeuw, laat staan in de tijd van het Mysterie van
Golgotha of nog eerder.
Het behoort tot de grootste gebreken en dwalingen juist van onze tijd, dat men
dat wat ik zojuist gezegd heb niet wil onderkennen; dat men van mening is, dat je
over de mens of over de mensheid in het algemeen geheel abstract kunt spreken,
zonder te weten dat deze mensheid een ontwikkeling doormaakt.
Nu is de vraag: hoe kom je tot een nauwkeuriger inzicht op dit gebied? U weet,
een belangrijk aspect van deze ontwikkeling hebben wij reeds meermalen besproken.*
1 De Grieks‐Romeinse tijd, vanaf de achtste eeuw voor Christus tot ongeveer
1500 na Christus noemen we het cultuurtijdperk van de verstands‐ of gemoedsziel.
En na de vijftiende eeuw spreken we over het cultuurtijdperk van de
bewustzijnsziel. Daarmee hebben we een wezenlijk element in de ontwikkeling
van de mensheid aangeduid, juist wat betreft onze tijd. Wij weten daardoor dat de
belangrijkste kracht die een rol speelt in de mensheidsontwikkeling vanaf de vijftiende
eeuw tot in het vierde millennium toe, de bewustzijnsziel is.
Maar we mogen in de geesteswetenschap, in de werkelijke geesteswetenschap
nooit genoegen nemen met algemeenheden en abstracties, we moeten altijd proberen
tot concrete feiten te komen. Abstracties zijn hooguit nuttig om de gewone
nieuwsgierigheid te bevredigen. Maar om de geesteswetenschap tot een levenskracht
te maken is nieuwsgierigheid niet genoeg, daarvoor moeten we serieuzer
zijn. Zo moeten we ook de mededeling dat we in het tijdperk van de bewustzijnsziel
leven proberen concreter te maken.
Als we nu tot een duidelijk beeld willen komen moeten we om te beginnen eens
wat nauwkeuriger het wezen van de mens zelf beschouwen. We kunnen onszelf
zoals wij als huidige mensen zijn anthroposofisch gezien indelen in een aantal
wezensdelen: we onderscheiden het Ik, het astrale lichaam, het etherlichaam (dat
ik onlangs ook het vormkrachten‐lichaam heb genoemd) en het fysieke lichaam.
Van deze vier wezensdelen leeft voorlopig alleen in het Ik ons ziele‐geest‐wezen.
Het Ik hebben we immers ook door onze aarde‐ontwikkeling en door de Geesten
van de Vorm, de leiders van die aarde‐ontwikkeling, gekregen. Alles wat wij ons
bewust worden komt in feite via ons Ik binnen. En als ons Ik niet met de buitenwereld
in verbinding treedt ‐ zij het ook door de verschillende lichamen heen ‐
dan hebben we evenmin een bewustzijn als 's nachts, tussen inslapen en ontwaken.
Het Ik verbindt ons met onze omgeving. Ons astrale lichaam hebben we in de
maanontwikkeling gekregen, die aan onze aarde‐ontwikkeling vooraf is gegaan.
Ons etherlichaam in de nog oudere zonneontwikkeling, het fysieke lichaam in
eerste aanleg in de saturnusontwikkeling.

Maar als u de beschrijving van deze ontwikkeling in de `Wetenschap van de geheimen
der ziel' naleest, dan zult u zien op welke gecompliceerde wijze het huidige
vierledige mensenwezen tot stand is gekomen. U kunt dan zien hoe aan de totstandkoming
van onze drie lichamen geestelijke wezens van alle mogelijke hiërarchieën
hebben meegewerkt. De drie lichamen die ons omhullen ‐ fysiek, etherisch
en astraal lichaam ‐ zijn in wezen uiterst gecompliceerd!
Maar niet alleen hebben deze hiërarchieën meegewerkt aan de totstandkoming
van onze lichamen, zij zijn er nog steeds in werkzaam! Wie gelooft dat de mens
slechts een samenvoegsel is van botten, bloed, vlees enzovoort, waarvan de gewone
natuurwetenschap, de fysiologie, biologie of anatomie vertellen, die begrijpt
de mens niet. Wie zoekt naar de waarheid van de menselijke lichamelijkheid, die
moet zien hoe geestelijke wezens van de hogere hiërarchieën in alle processen
van onze lichamelijke omhulsels werkzaam zijn, die buiten ons bewustzijn
plaatsvinden. Zij werken daarin samen, vol wijsheid en volgens een bepaald plan.
In mijn `Wetenschap van de geheimen der ziel' heb ik in grote lijnen geschetst hoe
de verschillende geestelijke wezens hebben samengewerkt bij de totstandkoming
van de mens. Daaruit kunt u afleiden hoe gecompliceerd deze zaak in details moet
zijn. Maar als men de mens begrijpen wil, dan moet men ook bij deze dingen
steeds meer naar details, naar het concrete zoeken.
Nu zijn concrete vragen op dit gebied ongelooflijk moeilijk. Zij zijn geweldig gecompliceerd,
deze concrete vragen. Stelt u zich eens voor dat iemand de vraag
zou stellen: hoe werkt in onze huidige aardeontwikkeling, in het jaar 1918, in het
menselijke etherlichaam ‐ nu, laten we zeggen: de hiërarchie van de Serafijnen of
van de Dynamis? Want deze vraag kan men evengoed stellen als de vraag, of het
op dit moment in Lugano regent of niet.
In beide gevallen zal men het antwoord niet kunnen vinden door er alleen maar
over na te denken of door een of andere theorie, maar alleen door de feiten na te
gaan. Men zal zich voor mijn part door een telegram of brief of iets dergelijks op
de hoogte moeten stellen, of het op dit moment in Lugano regent of niet. Zo zal
men ook werkelijk tot de feiten moeten doordringen om vragen te beantwoorden
als: wat is in onze tijd de opgave van de Geesten van de Wijsheid of van de Tronen
in bij voorbeeld het etherlichaam? Alleen is een dergelijke vraag buitengewoon
gecompliceerd, en we kunnen het gebied waar zulke vragen thuishoren eigenlijk
alleen maar benaderen. Op dit gebied is er werkelijk voor gezorgd dat de mens
niet overmoedig en trots zonder meer ‘de hemel kan bereiken’, wanneer hij naar
werkelijk inzicht streeft.
De dingen die nog dichtbij liggen, die ons direct aangaan, dat zijn de dingen die
we nog goed kunnen overzien. Maar dat moeten we dan ook inderdaad doen, als
we tenminste bewustzijn willen hebben van de menselijke ontwikkeling waarin
we staan. Daarom wil ik met u een vraag behandelen die veel dichterbij staat en
die de mens van deze tijd direct aangaat. Deze vraag is: hoe werken de engelen,
dus die wezens die het dichtst bij de mens staan, in de huidige fase van de mensheidsontwikkeling
in ons astrale lichaam?

Het astrale lichaam is het wezensdeel dat het dichtst bij ons Ik staat. We kunnen
dus de hoop koesteren, dat we ons zeer betrokken zullen voelen bij de beantwoording
van de zojuist gestelde vraag. De engelen vormen de eerste hiërarchie
boven de mensen‐hiërarchie zelf. We stellen dus een bescheiden vraag en we zullen
later zien, dat de beantwoording van deze vraag heel belangrijk voor ons is.
Wat doen de engelen op dit moment, in de twintigste eeuw, in de huidige ontwikkelingsfase
van de mensheid, die begonnen is in de vijftiende eeuw en tot in het
begin van het vierde millennium zal duren ‐ wat doen in deze tijd de engelen in
ons astrale lichaam? Nu, hoe kan men eigenlijk ooit een dergelijke vraag beantwoorden?
Men kan alleen zeggen: serieus geesteswetenschappelijk onderzoek is
geen spel met voorstellingen, geen spel met woorden, maar dringt werkelijk door
tot die gebieden waar de geestelijke wereld zichtbaar wordt. En iets dat zo dichtbij
ligt kan inderdaad waargenomen worden.
Een zinvol antwoord op deze vraag kan eigenlijk alleen gegeven worden in het
tijdperk van de bewustzijnsziel zelf. Noch in de tijd van het atavistischhelderziende
vermogen, noch in de Grieks‐Romeinse cultuur kon deze vraag beantwoord
worden. Want de beelden die in die tijd in de zielen leefden verduisterden
de werkzaamheid van de engelen in ons astrale lichaam. Men kon toen niets
zien, juist doordat men de beelden van het atavistisch‐helderziende bewustzijn
had. En in de Grieks‐Romeinse tijd was het denken nog niet zo sterk als het nu is.
Het denken heeft wel degelijk een versterking doorgemaakt, met name door de
ontwikkeling van de natuurwetenschap. Dus juist in het tijdperk van de bewustzijnsziel
kunnen wij bewust een dergelijke vraag benaderen. Doordat we niet alleen
maar theorieën verkondigen, doordat we iets te zeggen hebben dat voor het
leven van ingrijpende betekenis kan zijn, daardoor moet de anthroposofie tonen
dat ze vruchten afwerpt voor het leven.
Wat doen de engelen in ons astrale lichaam? Wij kunnen ons daarvan alleen overtuigen
als we opstijgen tot een bepaalde graad van helderziendheid, zodat we
kunnen zien wat zich in ons astrale lichaam afspeelt. Wij moeten dus opstijgen tot
ten minste een zekere graad van imaginatieve kennis. Dan openbaart zich aan
ons, dat deze wezens uit de hiërarchie van de Angeloi ‐ en in zekere zin geldt dat
voor iedere engel afzonderlijk, die voor de mens een bepaalde opgave heeft, maar
het geldt ook met name voor het samenwerken van de Angeloi ‐ dat deze wezens
beelden vormen in het astrale lichaam van de mens. Zij vormen beelden onder
leiding van de Geesten van de Vorm.
Als men niet opstijgt tot imaginatief inzicht, dan weet men niet dat in ons astrale
lichaam voortdurend beelden gevormd worden. Zij ontstaan en vergaan, deze
beelden. Zouden deze beelden niet gevormd worden, dan zou er geen sprake zijn
van een verdere ontwikkeling van de mensheid overeenkomstig de intenties van
de Geesten van de Vorm. Wat de Geesten van de Vorm aan het einde van de aarde‐
ontwikkeling en in een nog verdere toekomst met ons willen bereiken, dat
moeten zij eerst in beelden ontwikkelen. En uit deze beelden ontstaat dan later de
omgevormde mensheid, de werkelijkheid.
De Geesten van de Vorm vormen in onze tijd via de engelen deze beelden in ons
astrale lichaam. Deze beelden kan men met het denken dat tot helderziendheid
ontwikkeld is bereiken. En men kan deze beelden, die de engelen in ons astrale
lichaam vormen, vervolgen. Dan ziet men, dat deze beelden volgens heel bepaalde
impulsen, volgens heel bepaalde principes gevormd worden. En wel zo, dat in de
wijze waarop ze gevormd worden krachten liggen voor de toekomstige ontwikkeling
van de mensheid.
Als men de engelen bij het volbrengen van deze taak gadeslaat ‐ het klinkt misschien
wonderlijk, maar ik moet mij toch zo uitdrukken ‐ dan hebben deze engelen
bij dit werk een heel bepaald doel. Zij werken aan de toekomstige sociale
vormen voor het aardeleven van de mens. En zij willen door de beelden die zij in
de astrale lichamen van de mensen vormen, heel bepaalde sociale toestanden in
de menselijke samenleving van de toekomst bewerkstelligen.
De mensen kunnen zich tegen de gedachte verzetten, dat de engelen in hen toekomst‐
idealen willen opwekken, maar toch is het zo. En hieraan ligt een heel bepaalde
impuls ten grondslag, namelijk de impuls dat in de toekomst geen mens
meer zijn geluk rustig zal kunnen genieten, als naast hem anderen ongelukkig
zijn. Dit is een impuls van absolute broederlijkheid, absolute eenwording van het
mensengeslacht; op de juiste wijze opgevatte broederlijkheid met betrekking tot
de sociale omstandigheden in het fysieke leven. Dat is het eerste gezichtspunt
volgens welke de engelen de beelden in ons astrale lichaam vormen.

Maar er is nog een tweede impuls. Zij werken niet alleen aan het toekomstige sociale
leven, maar ook aan de menselijke ziel, aan het zieleleven van de mens. De
beelden die zij ons astrale lichaam inprenten hebben de bedoeling, dat in de toekomst
ieder mens in iedere medemens iets verborgen goddelijks zal zien.
Dus let wel: het moet anders worden, volgens de bedoeling van de engelen! Het
moet zo worden dat wij de mens niet zien als een hoger ontwikkeld dier, dat wij
alleen naar zijn fysieke kwaliteiten beoordelen, noch in theorie, noch in de praktijk.
Maar wij moeten ieder mens met het gevoel tegemoet treden: in deze mens
zie ik een openbaring uit de goddelijke oergronden, een openbaring in vlees en
bloed. Dat willen de beelden van de Angeloi bewerkstelligen: dat we zo ernstig en
zo intensief mogelijk proberen de mens te zien als een beeld, dat zich uit de geestelijke
wereld openbaart.

Als dit werkelijkheid wordt zal dat eens heel bepaalde gevolgen hebben. Elke
vrije religiositeit zal er in de toekomst op gebaseerd zijn, dat in de directe praktijk
van het leven, niet alleen in theorie, ieder mens als een evenbeeld van de godheid
erkend wordt. Dan kan er geen geloofsdwang bestaan, dan zal er geen geloofsdwang
nodig zijn, want dan zal iedere ontmoeting van mens tot mens een religieuze
handeling, een sacrament zijn. En om het religieuze leven in stand te houden
zal niemand een aparte kerk met instituties op het fysieke plan nodig hebben. De
kerk kan ‐ als ze zichzelf goed begrijpt ‐ uitsluitend de doelstelling hebben, zichzelf
op het fysieke plan overbodig te maken, doordat het hele leven tot een uitdrukking
van het bovenzinnelijke gemaakt wordt.

Dat is de impuls van de werkzaamheid van de engelen: het religieuze leven van de
mensen volledig vrij te maken.

En er is een derde impuls: de mensen de mogelijkheid te geven om door het denken
tot de geest te komen, om door het denken over de afgrond heen tot een beleven
in het gebied van de geest te komen.
Geesteswetenschap voor de geest, een vrij religieus leven voor de zielen, broederlijkheid
voor de lichamen ‐ deze motieven klinken als een wereldmuziek door het
werk van de engelen in de astrale lichamen van de mensen! Men hoeft zijn bewustzijn
slechts tot op een bepaald niveau te verheffen, dan voelt men zich als het
ware midden in deze wonderbare werkplaats van de engelen in het menselijke
astrale lichaam.
Nu leven wij tegenwoordig in het tijdperk van de bewustzijnsziel, en dit is de tijd
waarin de engelen zo werken als ik zojuist beschreven heb. De mensen moeten nu
langzamerhand bewust toegang tot deze dingen krijgen. Dat is overeenkomstig de
menselijke ontwikkeling.
Maar hoe kom je tot zulke inzichten? Waar vind je eigenlijk deze werkzaamheid
van de engelen? Welnu, tegenwoordig vind je die nog in de slapende mens. Je
vindt het in de slaaptoestand van de mens, tussen het inslapen en het ontwaken.
Maar je vindt het ook in de ‘wakkere’ slaaptoestanden.
Ik heb er vaak over gesproken dat de mensen, hoewel zij wakker zijn, in de belangrijkste
aangelegenheden eigenlijk hun leven slapend laten voorbijgaan. Dit is
geen bijzonder verheugend verschijnsel, maar ik kan u de verzekering geven dat
je tegenwoordig werkelijk, als je bewust door het leven gaat, vele, zeer vele slapende
mensen ziet. Zij laten gebeuren wat er in de wereld gebeurt zonder zich
ervoor te interesseren. Zij bekommeren zich er niet om en verbinden zich er niet
mee. Slapend laten zij grote wereldgebeurtenissen aan zich voorbijgaan, hoewel
zij schijnbaar wakker zijn.

En juist op zulke momenten, als de mensen schijnbaar wakker zo iets bijzonders
ongemerkt laten voorbijgaan, dan speelt zich in hun astrale lichaam deze belangrijke
werkzaamheid van de Angeloi af, of de mensen dit nu willen weten of niet.
Het lijkt heel raadselachtig en paradox, maar al is iemand nog zo'n slaapkop, al
ontgaat hem alles wat er om hem heen gebeurt en zou niemand hem waardig bevinden
om welke verbinding dan ook met de geestelijke wereld aan te gaan ‐ toch
werkt zijn engel vanuit de gemeenschap der engelen in zijn astrale lichaam aan de
toekomst van de mensheid.
Maar nu komt het er in onze tijd op aan, dat zo iets juist wèl tot het menselijke
bewustzijn doordringt. De bewustzijnsziel moet tot inzicht op dit gebied gebracht
worden.

Nadat ik dit uiteen heb gezet zult u kunnen begrijpen, dat ons juist in deze bewustzijnszieletijd
een heel bepaalde gebeurtenis te wachten staat. En omdat het
hier om de bewustzijnsziel gaat zal het van de mensen afhangen, hoe deze gebeurtenis
zich in de mensheidsgeschiedenis zal voltrekken. Deze gebeurtenis kan
een eeuw eerder of een eeuw later komen, maar in feite zou het hoe dan ook in de
mensheidsontwikkeling moeten plaatsvinden. En deze gebeurtenis kan men als
volgt omschrijven: de mensen moeten door middel van hun bewustzijnsziel, door
hun bewuste denken zover komen, dat zij de werkzaamheid van de engelen aan
de toekomst van de mensheid kunnen schouwen. De leer van de geesteswetenschap
moet praktische levenswijsheid van de mensheid worden. Het inzicht in de
intenties van de engelen moet tot eigen wijsheidsgoed van de mensen worden.
Nu is echter de mensheid in haar ontwikkeling naar steeds grotere vrijheid reeds
zo ver gevorderd, dat het van de mens zelf zal afhangen of hij de geschilderde gebeurtenis
zal verslapen, of dat hij met vol bewustzijn er naartoe zal streven. Wat
zou dat betekenen: met vol bewustzijn er naartoe streven? Dat betekent het volgende.
Men kan tegenwoordig de anthroposofische geesteswetenschap bestuderen, die
is aanwezig. Men hoeft waarlijk niet eens iets anders te doen. Wie daarnaast nog
allerlei meditaties doet en wie rekening houdt met praktische aanwijzingen zoals
ze gegeven zijn in bijvoorbeeld ‘Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden?’,
die ondersteunt de zaak verder. Maar het noodzakelijke gebeurt al als men
de geesteswetenschap bestudeert en werkelijk bewust begrijpt. Iedereen kan tegenwoordig
de geesteswetenschap bestuderen zonder over helderziende vermogens
te beschikken, mits men zichzelf niet met vooroordelen de weg verspert. En
wanneer de mensen steeds meer de geesteswetenschap bestuderen, als zij de begrippen
en ideeën in zich opnemen die daar te vinden zijn, dan zullen zij in hun
bewustzijn zo wakker worden dat ze bepaalde gebeurtenissen niet zullen verslapen,
maar wakker zullen waarnemen.
We kunnen deze gebeurtenissen nog nauwkeuriger beschrijven. Want dat we
weet hebben van de daden van de engelen is alleen nog maar de voorbereiding.
De hoofdzaak is dat op een gegeven tijdstip drie dingen zullen optreden. Zoals
gezegd, afhankelijk van het gedrag van de mensen zal dit tijdstip vroeger of later,
of in het allerergste geval helemaal niet aanbreken.
Drie dingen willen de engelen aan de mensheid laten zien. Ten eerste, hoe een
werkelijk interesse kan ontstaan voor het diepere wezen van de mens. Inderdaad,
er zal een tijdstip aanbreken ‐ en wij mogen dit tijdstip niet verslapen! ‐ waarop
we deze impuls door onze engel zullen ontvangen: dat we een veel groter interesse
voor elke medemens zullen hebben dan nu maar al te vaak het geval is. Dit zal
met een schok gebeuren
, doordat uit de geestelijke wereld een bepaald geheim in
de mensen wordt gelegd: het geheim van wat de andere mens is. Ik bedoel dit
heel concreet! De mensen zullen iets ervaren, waardoor interesse voor elke medemens
wordt gewekt. Dit zal zich in het sociale leven afspelen.
Het tweede zal zijn, dat de engelen de mensen tot het inzicht zullen brengen, dat
de Christusimpuls naast al het andere ook volledige godsdienstvrijheid inhoudt.
Dat alleen dàt echt Christendom is, wat absolute religieuze vrijheid mogelijk
maakt.
En het derde punt is dus de onwrikbare overtuiging van het geestelijke karakter
van de wereld.
Deze gebeurtenis zal dus zo plaatsvinden, dat de bewustzijnsziel van de mens er
een bepaalde relatie toe krijgt. Dat zal eens in de mensheidsontwikkeling moeten
plaatsvinden. Daar werken de engelen door hun beelden in het astrale lichaam
van de mens naar toe. Nu wil ik u er echter opmerkzaam op maken, dat deze gebeurtenis,
die in de toekomst zal plaatsvinden, nu al in de wil van de mens ligt. De
mens kan veel dingen nalaten. En menigeen laat tegenwoordig veel na, wat tot
een wakker beleven van het aangeduide tijdstip kan voeren.

Nu bestaan er zoals u weet andere wezens, die er belang bij hebben de mens van
zijn pad af te brengen. Dat zijn de ahrimanische en luciferische wezens.
De gebeurtenissen die ik hiervoor beschreven heb liggen in het goddelijke plan
voor de mensheidsontwikkeling. De mens zou inderdaad tot een bewustzijn moeten
komen van de engel‐beelden in zijn astrale lichaam. Maar de luciferische ontwikkeling
wil de mensen van dit inzicht afhouden!
De luciferische wezens doen dit op de volgende wijze: zij remmen de vrije wil van
de mens. Zij proberen de mens het bewustzijn van zijn vrije wil te ontnemen.
Weliswaar willen zij hem tot een goed wezen maken ‐ ik behandel Lucifer nu van
een bepaald gezichtspunt uit ‐ maar zij willen het geestelijke, het goede in de
mens automatisch maken, dus zonder vrije wil. De mensen moeten als het ware
automatisch helderziend gemaakt worden, al gebeurt het volgens schijnbaar goede gezichtspunten. Maar de vrije wil, de mogelijkheid tot het boze willen de luciferische
wezens de mens ontnemen
. Zij willen hem zo maken, dat hij wel handelt
uit de geest, maar automatisch, als een marionet, zonder vrije wil.
Dit hangt samen met bepaalde geheimen van de mensheidsontwikkeling. De luciferische
wezens zijn wezens, die in een bepaalde fase van hun ontwikkeling zijn
blijven staan. Zij brengen een vreemd element in de normale ontwikkeling. Zij
hebben er belang bij de mensen zo te beïnvloeden, dat zij geen vrije wil kunnen
ontwikkelen, omdat zij zelf geen vrije wil verworven hebben.
De vrije wil kan immers alleen op aarde ontwikkeld worden. Maar zij willen niets
met de aarde te maken hebben, zij willen alleen de Saturnus‐, Zonne‐ en Maanontwikkeling,
en daarbij willen zij blijven staan. Zij haten de vrije wil van de
mens. Zij handelen wel zeer geestelijk, maar automatisch ‐ dat is van groot belang
‐ en zij willen de mens tot hun eigen niveau verheffen. Zij willen hem geestelijk
maken, maar automatisch. Dit brengt het gevaar met zich mee, dat de mens te
vroeg, dus vóór het volledige ontwaken van de bewustzijnsziel, tot een geestelijk
automatisch handelend wezen wordt, en dat hij daardoor niet wakker kan zijn
voor de openbaring die ik beschreven heb.
Aan de andere kant willen de ahrimanische wezens deze openbaring verhinderen.
Zij streven er niet naar de mens heel geestelijk te maken, maar zij streven er juist
naar, in de mens het bewustzijn van zijn geestelijke bestaan te doden. Zij willen
ons ervan overtuigen dat wij slechts zeer hoog ontwikkelde dieren zijn. Ahriman
is immers de grote leraar vari het materialistische Darwinisme! Ahriman is ook
de grote leraar van al het technische streven, dat alleen het uiterlijk zintuiglijke
wil laten gelden, van elk streven naar een ver ontwikkelde techniek, die op geraffineerde
wijze alleen de eet‐ en drinkbehoeften en dergelijke bevredigt, die ook
het dier bevredigt. Door allerlei geraffineerde wetenschappelijke middelen streven
de ahrimanische wezens er in onze tijd naar, in de mensen het bewustzijn te
doden, dat hij een beeld is van de godheid.
In vroegere tijden zouden de ahrimanische wezens met dergelijke theorieën niets
hebben kunnen uitrichten. Waarom niet? Omdat het in de tijd van de atavistische
helderziendheid, van het beeld‐bewustzijn, er niet toe deed hoe de mens dacht.
Men dacht gewoon in beelden en kon door deze beelden heen een blik werpen op
de geestelijke wereld. Wat Ahriman hem zou hebben bijgebracht over zijn relatie
tot de dieren, dat zou op zijn levenshouding geen enkele invloed hebben gehad.
Het denken heeft pas macht gekregen ‐ in zijn onmacht macht gekregen ‐ in ons
vijfde na‐atlantische cultuurtijdperk, dus na de vijftiende eeuw. Nu pas is het
denken ertoe in staat de bewustzijnsziel in het gebied van de geest binnen te leiden.
Maar daardoor heeft het ook het vermogen gekregen, de toegang tot de geestelijke
wereld juist te verhinderen. Eerst nu beleven we de tijd, waarin een wetenschappelijke
theorie op bewuste wijze de mens van zijn goddelijkheid en van
zijn ervaringen in het gebied van het goddelijke beroven kan. Dat is nu eenmaal
alleen in het tijdperk van de bewustzijnsziel mogelijk. Daarom streven de
ahrimanische wezens ernaar, ideeën en theorieën onder de mensheid te verbreiden,
die de goddelijke oorsprong van de mens verduisteren.
Als we ons dit realiseren kunnen we begrijpen, hoe we ons leven moeten inrichten,
om in staat te zijn de openbaring waar ik over gesproken heb niet te verslapen.
Anders ontstaat er een groot gevaar. En we moeten heel wakker zijn voor dit
gevaar, anders zal er in plaats van de machige gebeurtenis die in de toekomstige
ontwikkeling van de aarde moet ingrijpen iets heel anders optreden, iets wat
werkelijk een gevaar kan vormen voor de aarde‐ontwikkeling.
Bepaalde geestelijke wezens maken hun ontwikkeling door samen met de ontwikkeling
van de mens. De engelen, die in ons astrale lichaam beelden vormen,
doen dit natuurlijk niet als een soort spel, maar om er iets mee te bereiken. Maar
wat ze willen bereiken, moet nu juist in de mensheid op aarde bereikt worden. De
hele zaak zou dus tot een spel worden, als de mensen na het verwerven van de
bewustzijnsziel bewust zouden nalaten zich er om te bekommeren. Het zou allemaal
tot een spel worden!
Alleen doordat het in de mensheid verwerkelijkt wordt, is het geen spel, maar
ernst. Daaruit zult u begrijpen, dat het werk van de engelen onder alle omstandigheden
grote ernst moet blijven. Stelt u zich voor wat het zou betekenen, achter
de schermen van het bestaan, wanneer de mensen eenvoudigweg door hun sufheid
het werk van de engelen tot een spel zouden maken!
En als dit nu toch zou gebeuren? Als de mensheid nu toch zou blijven slapen, en
niet wakker zou zijn voor de belangrijke geestelijke openbaring in de toekomst?
Als de mensen bijvoorbeeld de zaak van de religieuze vrijheid zouden verslapen;
wanneer ze de herhaling van het Mysterie van Golgotha in de etherwereld en de
verschijning van de etherische Christus, waarover ik zo vaak gesproken heb,*2
zouden verslapen, of de andere zaken die ik genoemd heb, ‐ dan zouden de engelen
datgene, wat ze met de beelden in het astrale lichaam willen bereiken, op een
andere manier moeten zien te verwerkelijken. Dan zouden de engelen hun doelen
moeten bereiken langs een andere weg, namelijk, als de mensen niet wakker willen
worden, via de slapende mensenlichamen. Dus wat de mensen zouden `verslapen'
 in hun wakende toestand, zouden de engelen moeten bereiken met behulp
van dat deel van de mens, dat in bed blijft liggen tijdens de slaap: fysiek en
etherlichaam. Daar zouden ze de krachten moeten zoeken om hun doelen te bereiken.
Dat is het grote gevaar voor de bewustzijnszieletijd. Dit zou zich kunnen voltrekken
nog vóór het begin van het derde millennium, dat begint met het jaar 2000.

Het zou inderdaad kunnen gebeuren: dat de engelen hun hele werkzaamheid
zouden moeten terugtrekken uit onze astrale lichamen en hun daden zouden
moeten richten op de etherlichamen, om ze te kunnen verwerkelijken. Ze zouden
dan hun doel niet kunnen bereiken met behulp van de wakkere mens, maar
slechts met de slapende .lichamen; de mens zou er dan niet bij betrokken zijn!

Hiermee heb ik de zaak in grote lijnen beschreven. Maar wat zouden de gevolgen
daarvan zijn, dat de engelen zo'n activiteit zouden moeten volbrengen buiten het
bewustzijn van de mensen om? Daardoor zouden drie dingen onvermijdelijk optreden.
Ten eerste zou in het mensenlichaam iets worden opgewekt, wat hij niet in vrijheid
kan ontvangen, maar wat hij eenvoudigweg zou aantreffen als hij 's morgens
ontwaakt. Het wordt dus tot instinct, in plaats van tot een vrijheidsbewustzijn, en
daardoor wordt het schadelijk. En wel dreigen bepaalde instinctieve inzichten
schadelijk te worden, die samenhangen met het mysterie van de conceptie en de
geboorte, met het hele sexuele leven.
Ook de engelen zelf zouden dan een zekere verandering doormaken, maar daarover
kan ik niet spreken, omdat dit deel uitmaakt van de geheimen van de inwijdingswetenschap,
waarover in deze tijd nog niet gesproken mag worden
. (meer daarover zie:)
Maar wel kan men zeggen: in de mensheidsontwikkeling zouden, in plaats van op
een wakkere, bewuste en zinvolle wijze, op een schadelijke en vernietigende wijze
bepaalde sexuele instincten optreden; instincten die niet slechts tot dwalingen
zouden leiden, maar die van invloed zouden zijn op het sociale leven. Zij zouden
bepaalde vormen in het sociale leven laten ontstaan. Zij zouden vooral de mensen
ertoe brengen, door datgene wat als gevolg van het sexuele leven in hun bloed
zou komen, om in ieder geval geen broederlijkheid op aarde te verwerkelijken.
Integendeel, de mensen zouden zich instinctmatig tegen elke broederlijkheid verzetten.
We komen dus op een beslissend punt, waar gekozen moet worden: óf we gaan
naar rechts, maar dan moeten we wakker zijn; óf we gaan naar links, dan kunnen
we blijven slapen ‐ maar dan zullen instincten optreden, afgrijselijke instincten.
Wat zal de natuurwetenschap dan zeggen? Ja, de wetenschapsmensen zullen zeggen:
dat is een natuurlijke noodzaak. Dat moest geschieden, dat ligt nu eenmaal in
de aard van de mensheidsontwikkeling.
De natuurwetenschap kan zulke dingen niet echt begrijpen. Want of de mensen
nu engelen zouden worden of duivels, natuurwetenschappelijk is het altijd te verklaren:
het laatste stadium is altijd uit een vroeger stadium voortgekomen. Dat is
de grote wijsheid van de causale verklaringen! De natuurwetenschap zal niets
merken van de gebeurtenis die ik beschreven heb. Als de mensen tot halve duivels
worden door hun sexuele instincten zal dat als een natuurlijke noodzaak gezien
worden. Wat er ook gebeurt: natuurwetenschappelijk is alles te verklaren!
Doorzien kan men zulke dingen echter alleen door bovenzinnelijke waarneming.
Maar deze werkzaamheid van de engelen heeft nog een tweede gevolg voor de
mensheid, namelijk een instinctieve kennis van bepaalde geneesmiddelen, en wel
op een schadelijke wijze. De hele medische wetenschap zal op een materialistische
manier een geweldige ontwikkeling doormaken. De mensen zullen instinctief
inzicht krijgen in de genezende kracht van bepaalde substanties en handelingen.
Men zal hierdoor enorm veel schade aanrichten, maar men zal deze schade
nuttig noemen.
Men zal het zieke gezond noemen en men zal positief waarderen, wat ons juist op
een bepaalde manier ongezond maakt.
Dus men zal meer inzicht krijgen in de genezende
werking van bepaalde processen en handelingen, maar op een heel
schadelijke wijze. Want met name zal men instinctief gewaarworden, wat bepaalde
substanties en handelingen voor ziektes kunnen veroorzaken. Men zal volgens
egoïstische motieven naar willekeur ziektes kunnen veroorzaken
of niet veroorzaken.
En het derde gevolg zal zijn, dat men heel bepaalde krachten leert kennen, met
behulp waarvan men slechts door heel kleine handelingen, door harmonisering
van bepaalde golven, in de wereld grote machinekrachten zal kunnen ontketenen.
Men zal komen tot een zekere geestelijke besturing van alles wat machinaal en
mechanisch is. De hele techniek zal in een ruw vaarwater komen, maar het egoisme
van de mensen zal hierdoor bijzonder gediend worden.
Dit is een stuk concreet inzicht in de ontwikkeling van het bestaan. Alleen hij kan
dit inzicht naar waarde schatten, die doorziet, dat een onspirituele kijk op het leven
deze dingen in het geheel niet kan begrijpen. Als deze dingen zouden optreden:
een medische wetenschap die schadelijk is voor de mensheid; een verschrikkelijke
dwaling in het gebied van de sexuele instincten; en een geweldige uitbuiting
in het mechanische van natuurkrachten door geestelijke krachten
‐ dan zou
een onspirituele wereldbeschouwing niet kunnen doorzien hoe de mensheid afdwaalt
van het ware pad. Net zomin als de slapende de rover opmerkt, die hem
nadert om hem te bestelen. Hij merkt het hoogstens naderhand, als hij wakker
wordt ‐ maar dat zou voor de mensheid een verschrikkelijk ontwaken zijn!
De mensen zouden genoegen scheppen inde instinctieve verruiming van hun
kennis van de geneeskracht van bepaalde processen en substanties. Zij zouden
welbehagen scheppen in de ontsporing van sexuele instincten
en deze ontsporing
prijzen als een bijzonder hoog niveau van bovenmenselijkheid, onbevangenheid
en onbevooroordeeldheid. Lelijk zou mooi en mooi lelijk genoemd worden, en
men zou er niets van merken, omdat men alles als een natuurwetmatigheid zou
beschouwen. Maar het zou een afdwaling zijn van de weg die voor de mensheid
bedoeld is.
Wie een gevoel heeft ontwikkeld voor de anthroposofische levenshouding, die
kan meen ik ook de ernst opbrengen tegenover deze waarheden waarover ik
vandaag gesproken heb. Daaruit vloeit iets voort, wat eigenlijk altijd uit de anthroposofie
moet voortvloeien: een zeker plichtsgevoel tegenover het leven? Op
welke plaats we ook staan in de wereld, het komt erop aan dat we de gedachte in
ons dragen: ons handelen moet doortrokken en doorlicht worden door ons anthroposofische
bewustzijn. Dan dragen we iets bij tot de juiste vooruitgang van de mensheid.
Wie meent dat de ware geesteswetenschap ons van het praktische, intensieve leven
afvoert, vergist zich. Door ware geesteswetenschap worden we juist wakker.
Het wakker‐zijn voor de geestelijke wereld verhoudt zich tot het normale dagbewustzijn,
als dit gewone waken tot de toestand van de slaap. We kunnen de vraag
stellen: Kan het waakleven ooit schadelijk zijn voor de slaap? Ja, als het waakleven
niet goed geregeld is! Als we ons waakleven harmonisch regelen, dan hebben
we ook een gezonde slaap, maar als we overdag suffen, of lui en gemakzuchtig
zijn in plaats van te werken, dan zal onze slaap ongezond zijn. En zo is het ook
met het wakkere leven dat we door de anthroposofie verwerven. Als we een geordende
verhouding tot de geestelijké wereld opbouwen, dan zal hierdoor ook
onze belangstelling voor het gewone zintuiglijke leven in goede banen geleid
worden.
Je moet werkelijk slapend door het leven gaan, om in onze tijd bepaalde dingen
niet op te merken. Hoe trots zijn de mensen niet geweest op hun `praktische levensstijl',
vooral de laatste tientallen jaren. Men heeft het tenslotte zover gebracht,
dat zij die het ideële, het geestelijke het meest verachten, overal in de leidinggevende
posities terecht zijn gekomen
. Maar nu komen er hier en daar
stemmen op ‐ meestal geheel instinctief ‐ die schreeuwen: Er moet een nieuwe
tijd komen, er moeten allerlei nieuwe idealen komen! Maar het is een hees geschreeuw.
En zolang deze dingen instinctief optreden, zonder dat men zich bewust
verdiept in de geesteswetenschap, dan zullen ze eerder tot verval leiden dan
tot een vruchtbare ontwikkeling. Wie de mensen vandaag de dag toespreekt met
dezelfde woorden die ze al sinds lange tijd gewend zijn, die oogst soms nog enige
bijval. Maar de mensen zullen er aan moeten wennen, andere woorden, andere
zinswendingen te gaan horen, opdat uit de chaos een sociale kosmos kan ontstaan.
Als de mensheid namelijk niet wakker is voor wat er in een bepaald tijdperk
moet gebeuren, dan kan er helemaal niets nieuws ontstaan. Dan waart
slechts het spook van het vorige tijdperk rond, zoals tegenwoordig in vele religieuze
gemeenschappen eenvoudig de spoken van het verleden rondwaren, en zoals
bijvoorbeeld in ons huidige rechtsleven nog vaak het spook van het oude Rome
rondwaart.
De anthroposofie moet juist in dit opzicht in het tijdperk van de bewustzijnsziel
de mensen vrij maken, ze werkelijk leiden tot de waarneming van een geestelijk
feit: hoe werkt onze engel in ons astrale lichaam? Abstract spreken over Angeloi
enzovoort, dat kan hoogstens een begin zijn. We moeten verder komen, doordat
we concreet over deze zaken spreken, dat wil zeggen die vragen beantwoorden,
die ons in onze tijd het meeste aangaan. En deze vragen gaan ons aan omdat de
engelen beelden weven in ons astrale lichaam, omdat deze beelden onze toekomst
moeten vormen en dit door de bewustzijnsziel moet worden voltrokken.
Als we geen bewustzijnsziel hadden, dan zouden we ons geen zorgen hoeven maken.
Dan zouden andere geesten, andere hiërarchieën wel ingrijpen om te verwerkelijken
wat de engelen weven.
Natuurlijk hebben in de Egyptische tijd andere engelen beelden geweven. Maar al
snel grepen andere geesten in, en voor de mens werd dat juist versluierd door
zijn atavistische helderziende bewustzijn. De mens legde dus een donkere sluier
over deze beelden.
Maar nu moeten wij ze onthullen. Daarom mogen wij niet verslapen,
wat in ons bewuste leven nog voor het derde millennium binnengedragen wordt.


Laten we aan de anthroposofie niet alleen theorieën ontlenen, maar ook voornemens!‐
Die zullen ons de kracht geven, wakkere mensen te zijn. We kunnen er een
gewoonte van maken, wakkere mensen te zijn. We kunnen op allerlei dingen gaan
letten. We kunnen direct beginnen, wakkerheid te oefenen! Zo kunnen we bijvoorbeeld
gaan ontdekken dat er in feite geen dag vergaat, waarin niet in ons leven
een wonder gebeurt! Omgekeerd kun je ook zeggen: als we op een bepaalde
dag geen wonder vinden in ons leven, dan hebben we het alleen maar niet gezien.
Probeert u maar eens 's avonds op uw leven terug te kijken. U zult een kleine of
een grote gebeurtenis vinden, waarover u zult kunnen zeggen: die gebeurtenis is
op een wonderlijke manier in mijn leven gekomen, heeft zich heel wonderlijk voltrokken.
‐ U komt tot een dergelijke gedachte, als u maar omvattend genoeg
denkt, wanneer u de samenhang van het leven maar voldoende in het oog vat. Dat
doet men echter gewoonlijk niet. Men vraagt zich bijvoorbeeld meestal niet af:
wat is er vandaag door de een of andere gebeurtenis juist verhinderd?
We hebben doorgaans geen aandacht voor de dingen die verhinderd zijn, die ‐ als
ze wèl waren gebeurd ‐ ons leven grondig hadden veranderd. Achter deze dingen,
die op de een of andere wijze uit ons leven verwijderd worden, zit ongelooflijk
veel, wat ons tot wakkere mensen kan maken. Wat had mij vandaag allemaal
kunnen overkomen? Als ik mijzelf iedere avond deze vraag stel en dan verschillende
gebeurtenissen bekijk, die het een of ander hadden kunnen veroorzaken,
dan voert zo'n vraag tot een beschouwing van het leven waardoor in de zelfopvoeding
wakkerheid ontstaat.
Een voorbeeld: iemand is van plan om half elf 's morgens uit te gaan, maar op het
laatste moment komt er nog iemand op bezoek, waardoor hij wordt opgehouden.
De betreffende ergert zich dat hij wordt opgehouden, maar hij vraagt zich niet af:
wat had er kunnen gebeuren, als ik werkelijk op het tijdstip vertrokken was dat ik
mij had voorgenomen? Wat is er nu veranderd?
Dit kan een begin zijn, en het kan dan vanzelf steeds verder en verder voeren. Ik
heb over zulke zaken ook hier al eens uitvoeriger gesproken. Er voert een rechte
weg van de waarneming van het negatieve in ons leven, dat echter een uitdrukking
kan zijn van de wijze leiding van ons bestaan, naar de waarneming van de
wevende, werkzame engel in ons astrale lichaam ‐ een rechte en een zekere weg,
die we kunnen gaan.
Daarover zullen we dan de volgende week verder spreken.

Noten


1. Een beschrijving van de cultuurtijdperken als fasen van de
mensheidsontwikkeling vindt men bijvoorbeeld in de ‘Wetenschap van de geheimen der
ziel’, hoofdstuk ‘De wereldontwikkeling en de mens’.

2. De herhaling van het Mysterie van Golgotha in de etherwereld en de
verschijning van de etherische Christus: in het jaar 1910 hield Rudolf Steiner
veel voordrachten over dit thema. Vergelijk `Das Ereignis der
ChristusErscheinung in der atherischen Welt' (Dornach 19772, GA 118).




terug naar inhoudsopgave