Unknown-2





Hij was op weg met een reisgezelschap. De trein waarin ze reden maakte een langere tussenstop in Constantinopel. Om de tijd tot het vertrek te overbruggen en ook uit nieuwsgierigheid verliet hij het station en ging de omgeving verkennen. Maar al spoedig bemerkte hij dat hij de tijd uit het oog verloren had, de trein bleek al weer vertrokken met de rest van het gezelschap. Daarom werd echter niet gerouwd. Nu eenmaal daar ging hij verder de stad verkennen. Unknown-3Liep door smalle steegjes met naambordjes die hij niet kon lezen vanwege de oosterse lettertekens. Er liepen kleine vrouwtjes met hoofddoekjes en ze spraken een taal met elkaar die hij niet kon verstaan. Door de smallere steegjes ging het langzamerhand heuvelopwaarts. De stad was kennelijk op een heuvel gebouwd. De huizen waren ter weerszijden van de smalle steegjes hoog en weinig zonlicht bereikte de straat. Een beetje verloren voelde hij zich daar. Toen kwam hij bij een bredere hoofdstraat, meer zonlicht drong er door. Deze straat glooide ook langzaam omhoog.
Kijkende vanuit een smalle zijstraat zag hij in de hoofdstraat een stoet naderen. Voorop liep (of beter gezegd schreed) een zwart gesluierde vrouw. Hij voelde aan dat ze een weduwe was. Achter haar aan een gevolg van stemmig geklede mensen, een lange rij. Ze schreden geluidloos voorbij. Hij kreeg ook de indruk dat ze een prinses was of in ieder geval van hoge komaf. Het wekte in ieder geval zijn nieuwsgierigheid mateloos. Toch verloor hij de prinses-weduwe en de stoet weer uit het oog en ging verder de straten door wel steeds heuvelopwaarts. Toen bovenop op de heuvel ontwaarde hij een imposant gebouw, de Hagia Sophia, eens moskee, nu een kerk.
Hij ging er binnen door een hoge poort. Binnen reusachtige zuilen wijd uit elkaar en boven een reusachtig koepelvormig beschilderd plafond. Door gekleurde glasvensters met motieven speelden warme kleuren in een lichtspel op de bodem en de wanden. Daar zag hij opeens de zwart gesluierde vrouw, ze zat op een houten bankje vlakbij een grote stenen zuil. Hij wist dat hij zich geheimzinnig tot haar aangetrokken voelde. Haar gevolg van eerder was nergens te bekennen. Achter de sluier wist hij keek ze hem aan. Geen geluid klonk er nu, terwijl toen hij in de straatjes dwaalde er nog wel een geroezemoes geklonken had. Toen liep hij op haar toe voelde ook iets van sensualiteit en wilde de sluier optillen om het gezicht te kunnen zien waarvan hij het gevoel had dat het wonderschoon moest zijn, net als haar hele voorname gestalte, zwarte geklede lange gestalte met slank postuur.images
Toen opeens sloeg een gedachte binnen met de kracht van een bliksemflits. Hij had zijn schoenen nog aan!, had verzuimd deze uit te trekken bij de ingangspoort. Het voelde aan als bijna een vloek, heiligschennis! In een moskee, een sluier willen oplichten van een mooie voorname vrouw en dat met de schoenen aan! Diepe schaamte overviel hem, hij keerde zich om en verliet teleurgesteld de kerk, zij volgde hem liefdevol met haar blik. Daarna volgde een dwaalweg in tegenovergestelde richting van de heenweg door de stad, echter nu heuvelafwaarts. Dit gebeurde in grote verwarring en een gevoel van gefaald hebben. Uiteindelijk kwam hij buiten de stadsmuren in een mooi glooiend goudgroen landschap in de namiddagzon. Een zilverkleurig riviertje meanderde liefelijk door het landschap. Hij werd getrokken naar een man in het veld, deze was met een zeis het goudgele koren aan het maaien met grote ritmische bewegingen. Een oude wijze man met lange witte mantel en lang wit haar dat in de zon zilverig glinsterde. Toen hij daar aan kwam begon de man liefdevol in een vreemde taal tot hem te spreken, maar toch kon hij alles verstaan.
Toen werd hij wakker uit deze zo detailrijke heldere droom. Vergeten was alles wat de oude man hem vertelde op een ding na, “alles zal goedkomen”. Vervolgens in de jaren die volgden bleek het dat deze heldere droom tot een richtsnoer in zijn leven werd.


aanvulling nav reacties (zie onderaan):

De pelgrim.

Ik zal het in navolging van de repliek van Maya van der Bent op mijn verhaal van de reis naar Constantinopel verder ook over "de pelgrim " hebben.

De pelgrim was op weg met de trein met een gezelschap wat vermoedelijk zijn familie en kennissen representeerde. Bestemming onbekend maar het voelde vrij zakelijk aan. Het tussenstation Constantinopel markeerde een ommekeer in zijn zoekrichting want oude karmische verbanden werden losgelaten en een nieuwe zoektocht werd vooreerst nog onbewust gestart.
Constantinopel heet tegenwoordig Istanboel.
In het begin is de pelgrim zich niet bewust wat hij zoekt. Hij dwaalt in de stad en gaat steeds meer heuvel opwaarts ergens naartoe. Iets drijft hem.
Hij voelt zich niet echt thuis in de oosterse setting omdat alles hem onbekend en vreemd voorkomt, de taal, het schrift en de mensen. Toch is zijn nieuwsgierigheid geprikkeld en er is geen enkele spijt dat hij de voortzetting van de treinreis met het gezelschap gemist heeft. Iets nieuws kondigt zich aan maar hij weet nog niet wat. Op het moment dat hij bij de hoofdstraat aankomt en de kleine zijsteegjes verlaat. Begint het te dagen dat hij naar iets op zoek is.
De waardig voortschrijdende rouwstoet met de zwarte gesluierde vrouw voorop prikkelt zijn nieuwsgierigheid. Hij weet dat ze een weduwe is en mogelijk ook een prinses. Maar waarom er gerouwd word weet hij niet er is ook geen lijkkist in de stoet.
Hij waagt het niet om de stoet te volgen en dwaalt nog wat verder.
Wat betreft de gesluierde weduwevrouw en rouwstoet heeft de pelgrim later het volgende gelezen wat vlgs hem op de een of andere manier een aanwijzing zou kunnen zijn.

In het oude Egypte was een tempel te Saïs. Tempels waren inwijdingsplaatsen. In die tempel stond een standbeeld van Isis een godin. In christelijke termen hetzelfde als jonkvrouw Sophia. Sophia betekend wijsheid. Jonkvrouw is maagdelijk. Dit beeld was gesluierd. Er was een jongeling die later de jongeling van Saïs werd genoemd. En deze zocht een inwijdingsweg te gaan. Hij wilde daartoe de sluier van het beeld afnemen.
Maar bij het beeld stond de tekst:

"Ik ben alles wat is, alles wat is geweest en alles wat zal zijn. Geen sterveling heeft mijn sluier opgelicht." -

Dit wezen is verleden, heden en toekomst.

Het lukt de jongeling dan ook niet om het beeld te ontsluieren. Hij was nog niet rijp voor deze inwijdingsgraad.
Hij zal sterven zonder dit geheim ontrafeld te hebben.

De rouwstoet. Een langer citaat uit de bijbel.

Jezus wekt de zoon van een weduwe tot leven
LUKAS 7:11-17
EEN OPSTANDING BIJ NAÏN

Kort nadat hij de dienaar van de legerofficier heeft genezen, verlaat Jezus Kapernaüm en gaat op weg naar de stad Naïn, ruim 30 kilometer naar het zuidwesten. Hij is niet alleen. Zijn discipelen en een grote menigte reizen met hem mee. Vermoedelijk zijn ze tegen de avond bij Naïn. Net buiten de stad komen ze een grote begrafenisstoet tegen. Het dode lichaam van een jonge man wordt op een baar de stad uitgedragen om begraven te worden.

Vooral voor de moeder is het verschrikkelijk. Ze is weduwe en nu is haar enige kind overleden. Toen haar man stierf, had ze tenminste nog haar zoon. Ze moet erg aan hem gehecht zijn geweest. Hij was de enige op wie ze in de toekomst had kunnen terugvallen, en nu is ook hij gestorven. Hoe moet ze nu verder?

Jezus is diep geraakt als hij het intense verdriet en de trieste omstandigheden van deze vrouw ziet. Teder, maar met een overtuiging die vertrouwen geeft, zegt hij tegen haar: ‘Huil maar niet.’ Dan komt hij dichterbij en raakt de baar aan (Lukas 7:13, 14). De mensen merken dat er iets bijzonders aan de hand is en de stoet komt tot stilstand. Velen zullen zich afvragen wat Jezus met zijn opmerking bedoelt en wat hij van plan is.

Jezus geeft de jonge man aan zijn moeder; de menigte kijkt vol verbazing toe
En hoe zit het met degenen die met Jezus meereizen? Zij hebben gezien dat Jezus wonderen deed en allerlei ziekten kon genezen. Maar blijkbaar hebben ze nog nooit meegemaakt dat hij iemand uit de dood opwekt. Inderdaad, lang geleden vonden er weleens opstandingen plaats. Maar zou Jezus dat kunnen? (1 Koningen 17:17-23; 2 Koningen 4:32-37) Jezus beveelt: ‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’ (Lukas 7:14) En dat gebeurt! De man komt overeind en begint te praten. Jezus geeft hem aan zijn moeder, die verbijsterd is, maar intens gelukkig. Ze is niet meer alleen.

De rouwende weduwe krijgt haar zoon die al gestorven was terug. In christelijke zin was dit ook een inwijding van de jongeling van Naïn zoals deze genoemd word. De zoon van de weduwe is ook de naam (in oude mythen) voor degenen die een inwijding ondergaan.

(Later wekt Jezus nog iemand anders  op: Lazarus. Dit word ook een grote ingewijde van het esoterische christendom.)

Isis en de maagd Sophia
In het beeld van Isis wijst de Egyptische mythologie op het zuivere astrale lichaam, vrij van zinnelijke verlangens. In de christelijke mysteriën komt de "Maagd Sophia" met haar overeen in een getransformeerde vorm. Zo vindt men in de beelden van de Madonna op christelijk vernieuwde wijze terug wat de Egyptenaren uitbeeldden in het beeld van Isis met de jongen van Horus. Voor zover lichamelijke ziekten uiteindelijk voortkomen uit geestelijke oorzaken, d.w.z. uit ontregelde structuren van het astrale lichaam, was het imaginatieve beeld van Isis van bijzondere betekenis voor de genezende tempelslaap die in de Egyptische geneeskunst werd gecultiveerd. Sensuele begeerte vernietigt de zuivere groeikrachten van het etherische lichaam. Isis kan genezend werken omdat juist in haar de kuise, zuivere, aseksuele maagdelijke voortplantingskracht leeft, vrij van alle zinnelijke begeerte:

De jongeman van Sais zou deze sluier zonder toestemming hebben opgelicht. Volgens Rudolf Steiner werd hij later herboren als de jongeling van Naïn, die in het 7e hoofdstuk van het Lucasevangelie wordt genoemd en door wie Christus uit de dood werd opgewekt. In hem leefde de hele Egyptisch-Chaldeeuwse cultuur en deze vierde zijn wederopstanding in christelijke zin door de opwekking, die tegelijkertijd een inwijding was. Hierdoor kon deze grote ingewijde in de volgende incarnatie de stichter worden van de religie Mani (Manes), die het manicheïsme stichtte.

Later werd de voormalige jongeling van Sais herboren als de "zuivere dwaas" Parzival en gekozen tot de bewaker van de Heilige Graal (Lit.: GA 264, p. 230). Dat werd hij pas na lange omzwervingen, omdat hij bij zijn eerste ontmoeting met de Graal had verzuimd de beslissende vraag te stellen. Op de juiste manier vragen stellen, dus niet met het verstand maar met het hart, is echter in het huidige bewustzijns-ziel-tijdperk de noodzakelijke voorwaarde voor een ingewijde om geestelijke waarheden te openbaren.

"Een ander moet het niet vragen. Hij weet goed genoeg wie niet moet vragen: de jongeling van Sais moet niet vragen. Want het was zijn lot om te vragen, om te doen wat hij niet moest doen, om het beeld van Isis te laten onthullen. De Parzival van de tijd voor het Mysterie van Golgotha, dat is de jongeling van Saïs. Maar in die tijd werd tegen hem gezegd: "Pas op dat wat achter de sluier ligt, onvoorbereid aan je ziel wordt onthuld! - De jongeling van Saïs na het Mysterie van Golgotha is Parzival. En hij moet niet speciaal voorbereid zijn, hij moet met een maagdelijke ziel naar de Heilige Graal geleid worden. Hij mist het belangrijkste, omdat hij niet doet wat de jongeling van Saïs is ontzegd, omdat hij niet vraagt, niet zoekt naar de openbaring van het mysterie voor zijn ziel. Zo veranderen de tijden in de loop van de evolutie van de mensheid!" (Lit.:GA 148, blz. 165)

Novalis gebruikte het motief in zijn sprookje "Hyacint en Rozenknopje", dat de kern vormt van zijn onvoltooide roman "De Leerlingen van Sais" (1799). In een droom tilt de jongeling Hyacint de sluier van de maagd op - en vindt zijn geliefde rozenbloesem:

"Onder hemelse geuren sluimerde hij, omdat alleen de droom hem in het Heilige der Heiligen mocht leiden. Wonderlijk leidde de droom hem door eindeloze kamers vol vreemde dingen op luide, levendige klanken en in wisselende akkoorden. Het leek hem allemaal zo vertrouwd en toch in een nooit eerder geziene heerlijkheid, toen verdween zelfs de laatste aardse aanraking als in lucht verteerd en stond hij voor de hemelse maagd, toen tilde hij de lichte, stralende Sluier op en Rozenbloesem zonk in zijn armen."

- de dichter Novalis: De Leerlingen van Sais, 2. Natuur [4].

Van de inwijdelingen in de tempel werd gezegd:

Maar zij konden dit inzicht niet in één keer bereiken, omdat de geest eerst van vele dwalingen moest worden gereinigd, eerst vele voorbereidingen moest ondergaan, voordat hij het volle licht van de waarheid kon dragen. Er waren dus trappen of graden, en pas in het binnenste heiligdom viel het deksel volledig van hun ogen.

Alles wat versluierd is, alles wat mysterieus is, draagt bij tot het verschrikkelijke en is daarom in staat tot sublimiteit. Van deze soort is de inscriptie die te lezen was boven de tempel van Isis in Saîs in Egypte: "Ik ben alles wat is, alles wat is geweest en alles wat zal zijn. Geen sterveling heeft mijn sluier opgelicht." - Het is juist deze onzekerheid en mysterie die de ideeën van de mensen over de toekomst na de dood iets huiveringwekkends geven; deze gevoelens worden heel gelukkig verwoord in de bekende soliloquia van Hamlet."

- Friedrich Schiller: Van het sublieme

Een noodzakelijk gevolg hiervan was dat een bepaald geheim - het geheim van de verbinding tussen de geestelijke wereld en de fysieke aardse wereld - dat vóór de komst van de Christus Jezus bestond, niet aan deze gewone menselijke organisatie kon worden geopenbaard. De menselijke organisatie moest eerst worden omgevormd, eerst volwassen worden gemaakt. De jongeling van Saïs mocht niet zonder meer het beeld van Isis zien, dat van buitenaf kwam." (Lit.: GA 148, p. 168f)

Toen kwam de pelgrim bij de tempel Hagia Sophia wat in het grieks betekend "heilige wijsheid". Op de binnenkoepel van de tempel staat een beeltenis van Maria Sophia. Onbewust had de pelgrim gezocht naar "heilige wijsheid."
De Hagia Sophia is zowel kerk als moskee geweest en is wss momenteel een museum.
In de kerk-tempel-moskee komt hij de zwart gesluierde vrouw weer tegen. Hij weet nu dat ze Sophia heet. Het gevolg van de rouwstoet is er nu niet. Ze zit op een houten bankje.
Hij loopt op haar toe en wil de sluier oplichten. Vraagt niet of dat wel mag en vraagt ook niet naar de reden van de rouw. Hier komt iets van het Parcival motief te voorschijn de vraag die niet gesteld word. Toen dat Parcival eens overkwam moest hij het graalskasteel (tempel) onverrichtetzake verlaten.
En nu komt het vreemde voor de pelgrim. Hij was absoluut in dit leven geen moslim. Had zich nog nooit erover druk gemaakt dat je in een moskee je schoenen moest uit hebben .
Maar o hoe grote schrik de pelgrim realiseerde zich dat hij wel achoenen aanhad in een moskee een doodzonde!
Dit moet haast te maken hebben met een vorige incarnatie als gelovige moslim.
Ditect kwam ook het gevoel van falen. De sluier kon niet gelicht worden. De pelgrim was er nog niet rijp voor .Maar de gesluierde vrouw die een grote liefde uitstraalde wist precies war hem overkwam.
Alles heeft de signatuur van een mislukte inwijdingsbelevenis.

Later is de pelgrim voor zijn werk echt in Saudie Arabië geweest. En heeft met schoenen aan in een in aanbouw zijnde moskee gelopen. Heeft er zelfs foto's gemaakt wat ten strengste verboden was. Dus het gebeurde stiekum. Totaal geen schroom voor de schoenen.

Over schoenen nog het volgende. Het karma is nauw verbonden met het schoeisel. Deze brengen je namelijk overal naartoe waar je je lot ontmoet.
Je levenspad is daar waar je voeten je naar toe gebracht hebben.

Toen in verwarring de stad en de tempel op de heuvel(s) verlatend van een stenen meer doodse omgeving naar een levend grazig landschap met een meanderende rivier.
Daar ontmoet de pelgrim de wijze oude man die lijkt op Gandalf van de lord of the rings en op Merlijn uit de koning Arthur legenden of het schoolhoofd in Harry Potters Zweinstein. Duidelijk een ingewijde in de mysteriën van het leven. En dat deze tot slot van een lang verhaal opmerkt dat alles goed zal komen is de hoop die de pelgrim de rest van zijn leven mee kan dragen.