Hij was op weg met een reisgezelschap. De trein waarin ze reden maakte een langere tussenstop in Constantinopel. Om de tijd tot het vertrek te overbruggen en ook uit nieuwsgierigheid verliet hij het station en ging de omgeving verkennen. Maar al spoedig bemerkte hij dat hij de tijd uit het oog verloren had, de trein bleek al weer vertrokken met de rest van het gezelschap. Daarom werd echter niet gerouwd. Nu eenmaal daar ging hij verder de stad verkennen.
Liep door smalle steegjes met naambordjes die hij niet kon lezen vanwege de oosterse lettertekens. Er liepen kleine vrouwtjes met hoofddoekjes en ze spraken een taal met elkaar die hij niet kon verstaan. Door de smallere steegjes ging het langzamerhand heuvelopwaarts. De stad was kennelijk op een heuvel gebouwd. De huizen waren ter weerszijden van de smalle steegjes hoog en weinig zonlicht bereikte de straat. Een beetje verloren voelde hij zich daar. Toen kwam hij bij een bredere hoofdstraat, meer zonlicht drong er door. Deze straat glooide ook langzaam omhoog.
Kijkende vanuit een smalle zijstraat zag hij in de hoofdstraat een stoet naderen. Voorop liep (of beter gezegd schreed) een zwart gesluierde vrouw. Hij voelde aan dat ze een weduwe was. Achter haar aan een gevolg van stemmig geklede mensen, een lange rij. Ze schreden geluidloos voorbij. Hij kreeg ook de indruk dat ze een prinses was of in ieder geval van hoge komaf. Het wekte in ieder geval zijn nieuwsgierigheid mateloos. Toch verloor hij de prinses-weduwe en de stoet weer uit het oog en ging verder de straten door wel steeds heuvelopwaarts. Toen bovenop op de heuvel ontwaarde hij een imposant gebouw, de Hagia Sophia, eens moskee, nu een kerk.
Hij ging er binnen door een hoge poort. Binnen reusachtige zuilen wijd uit elkaar en boven een reusachtig koepelvormig beschilderd plafond. Door gekleurde glasvensters met motieven speelden warme kleuren in een lichtspel op de bodem en de wanden. Daar zag hij opeens de zwart gesluierde vrouw, ze zat op een houten bankje vlakbij een grote stenen zuil. Hij wist dat hij zich geheimzinnig tot haar aangetrokken voelde. Haar gevolg van eerder was nergens te bekennen. Achter de sluier wist hij keek ze hem aan. Geen geluid klonk er nu, terwijl toen hij in de straatjes dwaalde er nog wel een geroezemoes geklonken had. Toen liep hij op haar toe voelde ook iets van sensualiteit en wilde de sluier optillen om het gezicht te kunnen zien waarvan hij het gevoel had dat het wonderschoon moest zijn, net als haar hele voorname gestalte, zwarte geklede lange gestalte met slank postuur.
Toen opeens sloeg een gedachte binnen met de kracht van een bliksemflits. Hij had zijn schoenen nog aan!, had verzuimd deze uit te trekken bij de ingangspoort. Het voelde aan als bijna een vloek, heiligschennis! In een moskee, een sluier willen oplichten van een mooie voorname vrouw en dat met de schoenen aan! Diepe schaamte overviel hem, hij keerde zich om en verliet teleurgesteld de kerk, zij volgde hem liefdevol met haar blik. Daarna volgde een dwaalweg in tegenovergestelde richting van de heenweg door de stad, echter nu heuvelafwaarts. Dit gebeurde in grote verwarring en een gevoel van gefaald hebben. Uiteindelijk kwam hij buiten de stadsmuren in een mooi glooiend goudgroen landschap in de namiddagzon. Een zilverkleurig riviertje meanderde liefelijk door het landschap. Hij werd getrokken naar een man in het veld, deze was met een zeis het goudgele koren aan het maaien met grote ritmische bewegingen. Een oude wijze man met lange witte mantel en lang wit haar dat in de zon zilverig glinsterde. Toen hij daar aan kwam begon de man liefdevol in een vreemde taal tot hem te spreken, maar toch kon hij alles verstaan.
Toen werd hij wakker uit deze zo detailrijke heldere droom. Vergeten was alles wat de oude man hem vertelde op een ding na, “alles zal goedkomen”. Vervolgens in de jaren die volgden bleek het dat deze heldere droom tot een richtsnoer in zijn leven werd.
aanvulling nav reacties (zie onderaan):
De pelgrim.
Ik zal het in navolging van de repliek van Maya van der
Bent op mijn verhaal van de reis naar Constantinopel verder ook over "de pelgrim
" hebben.
De pelgrim was op weg met de trein met een gezelschap wat
vermoedelijk zijn familie en kennissen representeerde. Bestemming onbekend maar
het voelde vrij zakelijk aan. Het tussenstation Constantinopel markeerde een
ommekeer in zijn zoekrichting want oude karmische verbanden werden losgelaten en
een nieuwe zoektocht werd vooreerst nog onbewust gestart.
Constantinopel heet
tegenwoordig Istanboel.
In het begin is de pelgrim zich niet bewust wat hij
zoekt. Hij dwaalt in de stad en gaat steeds meer heuvel opwaarts ergens naartoe.
Iets drijft hem.
Hij voelt zich niet echt thuis in de oosterse setting omdat
alles hem onbekend en vreemd voorkomt, de taal, het schrift en de mensen. Toch
is zijn nieuwsgierigheid geprikkeld en er is geen enkele spijt dat hij de
voortzetting van de treinreis met het gezelschap gemist heeft. Iets nieuws
kondigt zich aan maar hij weet nog niet wat. Op het moment dat hij bij de
hoofdstraat aankomt en de kleine zijsteegjes verlaat. Begint het te dagen dat
hij naar iets op zoek is.
De waardig voortschrijdende rouwstoet met de zwarte
gesluierde vrouw voorop prikkelt zijn nieuwsgierigheid. Hij weet dat ze een
weduwe is en mogelijk ook een prinses. Maar waarom er gerouwd word weet hij niet
er is ook geen lijkkist in de stoet.
Hij waagt het niet om de stoet te volgen
en dwaalt nog wat verder.
Wat betreft de gesluierde weduwevrouw en rouwstoet
heeft de pelgrim later het volgende gelezen wat vlgs hem op de een of andere
manier een aanwijzing zou kunnen zijn.
In het oude Egypte was een tempel
te Saïs. Tempels waren inwijdingsplaatsen. In die tempel stond een standbeeld
van Isis een godin. In christelijke termen hetzelfde als jonkvrouw Sophia.
Sophia betekend wijsheid. Jonkvrouw is maagdelijk. Dit beeld was gesluierd. Er
was een jongeling die later de jongeling van Saïs werd genoemd. En deze zocht
een inwijdingsweg te gaan. Hij wilde daartoe de sluier van het beeld
afnemen.
Maar bij het beeld stond de tekst:
"Ik ben alles wat is,
alles wat is geweest en alles wat zal zijn. Geen sterveling heeft mijn sluier
opgelicht." -
Dit wezen is verleden, heden en toekomst.
Het lukt
de jongeling dan ook niet om het beeld te ontsluieren. Hij was nog niet rijp
voor deze inwijdingsgraad.
Hij zal sterven zonder dit geheim ontrafeld te
hebben.
De rouwstoet. Een langer citaat uit de bijbel.
Jezus wekt
de zoon van een weduwe tot leven
LUKAS 7:11-17
EEN OPSTANDING BIJ
NAÏN
Kort nadat hij de dienaar van de legerofficier heeft genezen,
verlaat Jezus Kapernaüm en gaat op weg naar de stad Naïn, ruim 30 kilometer naar
het zuidwesten. Hij is niet alleen. Zijn discipelen en een grote menigte reizen
met hem mee. Vermoedelijk zijn ze tegen de avond bij Naïn. Net buiten de stad
komen ze een grote begrafenisstoet tegen. Het dode lichaam van een jonge man
wordt op een baar de stad uitgedragen om begraven te worden.
Vooral voor
de moeder is het verschrikkelijk. Ze is weduwe en nu is haar enige kind
overleden. Toen haar man stierf, had ze tenminste nog haar zoon. Ze moet erg aan
hem gehecht zijn geweest. Hij was de enige op wie ze in de toekomst had kunnen
terugvallen, en nu is ook hij gestorven. Hoe moet ze nu verder?
Jezus is
diep geraakt als hij het intense verdriet en de trieste omstandigheden van deze
vrouw ziet. Teder, maar met een overtuiging die vertrouwen geeft, zegt hij tegen
haar: ‘Huil maar niet.’ Dan komt hij dichterbij en raakt de baar aan (Lukas
7:13, 14). De mensen merken dat er iets bijzonders aan de hand is en de stoet
komt tot stilstand. Velen zullen zich afvragen wat Jezus met zijn opmerking
bedoelt en wat hij van plan is.
Jezus geeft de jonge man aan zijn moeder;
de menigte kijkt vol verbazing toe
En hoe zit het met degenen die met Jezus
meereizen? Zij hebben gezien dat Jezus wonderen deed en allerlei ziekten kon
genezen. Maar blijkbaar hebben ze nog nooit meegemaakt dat hij iemand uit de
dood opwekt. Inderdaad, lang geleden vonden er weleens opstandingen plaats. Maar
zou Jezus dat kunnen? (1 Koningen 17:17-23; 2 Koningen 4:32-37) Jezus beveelt:
‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’ (Lukas 7:14) En dat gebeurt! De man komt overeind
en begint te praten. Jezus geeft hem aan zijn moeder, die verbijsterd is, maar
intens gelukkig. Ze is niet meer alleen.
De rouwende weduwe krijgt haar
zoon die al gestorven was terug. In christelijke zin was dit ook een inwijding
van de jongeling van Naïn zoals deze genoemd word. De zoon van de weduwe is ook
de naam (in oude mythen) voor degenen die een inwijding ondergaan.
(Later
wekt Jezus nog iemand anders op: Lazarus. Dit word ook een grote ingewijde van
het esoterische christendom.)
Isis en de maagd Sophia
In het beeld van
Isis wijst de Egyptische mythologie op het zuivere astrale lichaam, vrij van
zinnelijke verlangens. In de christelijke mysteriën komt de "Maagd Sophia" met
haar overeen in een getransformeerde vorm. Zo vindt men in de beelden van de
Madonna op christelijk vernieuwde wijze terug wat de Egyptenaren uitbeeldden in
het beeld van Isis met de jongen van Horus. Voor zover lichamelijke ziekten
uiteindelijk voortkomen uit geestelijke oorzaken, d.w.z. uit ontregelde
structuren van het astrale lichaam, was het imaginatieve beeld van Isis van
bijzondere betekenis voor de genezende tempelslaap die in de Egyptische
geneeskunst werd gecultiveerd. Sensuele begeerte vernietigt de zuivere
groeikrachten van het etherische lichaam. Isis kan genezend werken omdat juist
in haar de kuise, zuivere, aseksuele maagdelijke voortplantingskracht leeft,
vrij van alle zinnelijke begeerte:
De jongeman van Sais zou deze sluier
zonder toestemming hebben opgelicht. Volgens Rudolf Steiner werd hij later
herboren als de jongeling van Naïn, die in het 7e hoofdstuk van het
Lucasevangelie wordt genoemd en door wie Christus uit de dood werd opgewekt. In
hem leefde de hele Egyptisch-Chaldeeuwse cultuur en deze vierde zijn
wederopstanding in christelijke zin door de opwekking, die tegelijkertijd een
inwijding was. Hierdoor kon deze grote ingewijde in de volgende incarnatie de
stichter worden van de religie Mani (Manes), die het manicheïsme
stichtte.
Later werd de voormalige jongeling van Sais herboren als de
"zuivere dwaas" Parzival en gekozen tot de bewaker van de Heilige Graal (Lit.:
GA 264, p. 230). Dat werd hij pas na lange omzwervingen, omdat hij bij zijn
eerste ontmoeting met de Graal had verzuimd de beslissende vraag te stellen. Op
de juiste manier vragen stellen, dus niet met het verstand maar met het hart, is
echter in het huidige bewustzijns-ziel-tijdperk de noodzakelijke voorwaarde voor
een ingewijde om geestelijke waarheden te openbaren.
"Een ander moet het
niet vragen. Hij weet goed genoeg wie niet moet vragen: de jongeling van Sais
moet niet vragen. Want het was zijn lot om te vragen, om te doen wat hij niet
moest doen, om het beeld van Isis te laten onthullen. De Parzival van de tijd
voor het Mysterie van Golgotha, dat is de jongeling van Saïs. Maar in die tijd
werd tegen hem gezegd: "Pas op dat wat achter de sluier ligt, onvoorbereid aan
je ziel wordt onthuld! - De jongeling van Saïs na het Mysterie van Golgotha is
Parzival. En hij moet niet speciaal voorbereid zijn, hij moet met een
maagdelijke ziel naar de Heilige Graal geleid worden. Hij mist het
belangrijkste, omdat hij niet doet wat de jongeling van Saïs is ontzegd, omdat
hij niet vraagt, niet zoekt naar de openbaring van het mysterie voor zijn ziel.
Zo veranderen de tijden in de loop van de evolutie van de mensheid!" (Lit.:GA
148, blz. 165)
Novalis gebruikte het motief in zijn sprookje "Hyacint en
Rozenknopje", dat de kern vormt van zijn onvoltooide roman "De Leerlingen van
Sais" (1799). In een droom tilt de jongeling Hyacint de sluier van de maagd op -
en vindt zijn geliefde rozenbloesem:
"Onder hemelse geuren sluimerde hij,
omdat alleen de droom hem in het Heilige der Heiligen mocht leiden. Wonderlijk
leidde de droom hem door eindeloze kamers vol vreemde dingen op luide, levendige
klanken en in wisselende akkoorden. Het leek hem allemaal zo vertrouwd en toch
in een nooit eerder geziene heerlijkheid, toen verdween zelfs de laatste aardse
aanraking als in lucht verteerd en stond hij voor de hemelse maagd, toen tilde
hij de lichte, stralende Sluier op en Rozenbloesem zonk in zijn armen."
-
de dichter Novalis: De Leerlingen van Sais, 2. Natuur [4].
Van de
inwijdelingen in de tempel werd gezegd:
Maar zij konden dit inzicht niet
in één keer bereiken, omdat de geest eerst van vele dwalingen moest worden
gereinigd, eerst vele voorbereidingen moest ondergaan, voordat hij het volle
licht van de waarheid kon dragen. Er waren dus trappen of graden, en pas in het
binnenste heiligdom viel het deksel volledig van hun ogen.
Alles wat
versluierd is, alles wat mysterieus is, draagt bij tot het verschrikkelijke en
is daarom in staat tot sublimiteit. Van deze soort is de inscriptie die te lezen
was boven de tempel van Isis in Saîs in Egypte: "Ik ben alles wat is, alles wat
is geweest en alles wat zal zijn. Geen sterveling heeft mijn sluier opgelicht."
- Het is juist deze onzekerheid en mysterie die de ideeën van de mensen over de
toekomst na de dood iets huiveringwekkends geven; deze gevoelens worden heel
gelukkig verwoord in de bekende soliloquia van Hamlet."
- Friedrich
Schiller: Van het sublieme
Een noodzakelijk gevolg hiervan was dat een
bepaald geheim - het geheim van de verbinding tussen de geestelijke wereld en de
fysieke aardse wereld - dat vóór de komst van de Christus Jezus bestond, niet
aan deze gewone menselijke organisatie kon worden geopenbaard. De menselijke
organisatie moest eerst worden omgevormd, eerst volwassen worden gemaakt. De
jongeling van Saïs mocht niet zonder meer het beeld van Isis zien, dat van
buitenaf kwam." (Lit.: GA 148, p. 168f)
Toen kwam de pelgrim bij de
tempel Hagia Sophia wat in het grieks betekend "heilige wijsheid". Op de
binnenkoepel van de tempel staat een beeltenis van Maria Sophia. Onbewust had de
pelgrim gezocht naar "heilige wijsheid."
De Hagia Sophia is zowel kerk als
moskee geweest en is wss momenteel een museum.
In de kerk-tempel-moskee komt
hij de zwart gesluierde vrouw weer tegen. Hij weet nu dat ze Sophia heet. Het
gevolg van de rouwstoet is er nu niet. Ze zit op een houten bankje.
Hij loopt
op haar toe en wil de sluier oplichten. Vraagt niet of dat wel mag en vraagt ook
niet naar de reden van de rouw. Hier komt iets van het Parcival motief te
voorschijn de vraag die niet gesteld word. Toen dat Parcival eens overkwam moest
hij het graalskasteel (tempel) onverrichtetzake verlaten.
En nu komt het
vreemde voor de pelgrim. Hij was absoluut in dit leven geen moslim. Had zich nog
nooit erover druk gemaakt dat je in een moskee je schoenen moest uit hebben
.
Maar o hoe grote schrik de pelgrim realiseerde zich dat hij wel achoenen
aanhad in een moskee een doodzonde!
Dit moet haast te maken hebben met een
vorige incarnatie als gelovige moslim.
Ditect kwam ook het gevoel van falen.
De sluier kon niet gelicht worden. De pelgrim was er nog niet rijp voor .Maar de
gesluierde vrouw die een grote liefde uitstraalde wist precies war hem
overkwam.
Alles heeft de signatuur van een mislukte
inwijdingsbelevenis.
Later is de pelgrim voor zijn werk echt in Saudie
Arabië geweest. En heeft met schoenen aan in een in aanbouw zijnde moskee
gelopen. Heeft er zelfs foto's gemaakt wat ten strengste verboden was. Dus het
gebeurde stiekum. Totaal geen schroom voor de schoenen.
Over schoenen nog
het volgende. Het karma is nauw verbonden met het schoeisel. Deze brengen je
namelijk overal naartoe waar je je lot ontmoet.
Je levenspad is daar waar je
voeten je naar toe gebracht hebben.
Toen in verwarring de stad en de
tempel op de heuvel(s) verlatend van een stenen meer doodse omgeving naar een
levend grazig landschap met een meanderende rivier.
Daar ontmoet de pelgrim
de wijze oude man die lijkt op Gandalf van de lord of the rings en op Merlijn
uit de koning Arthur legenden of het schoolhoofd in Harry Potters Zweinstein.
Duidelijk een ingewijde in de mysteriën van het leven. En dat deze tot slot van
een lang verhaal opmerkt dat alles goed zal komen is de hoop die de pelgrim de
rest van zijn leven mee kan dragen.